-
1 pouce
pouce [poes]〈m.〉1 duim3 duim♦voorbeelden:1 manger sur le pouce • uit het vuistje eten, tussendoor etense tourner les pouces • duimen draaienne pas avancer d'un pouce • geen millimeter vooruit komenne pas bouger, céder d'un pouce • geen duimbreed wijkenne pas perdre un pouce de sa taille • kaarsrecht lopen, staanet le pouce! • en de rest!¶ mettre les pouces • het opgeven, zich gewonnen geven〈 sport en spel〉 pouce! • ik geef me gewonnen!→ coup1. m1) duim2) duimbreed3) grote teen2. interj -
2 un pouce de terrain
un pouce de terrain -
3 coin
coin [kwẽ]〈m.〉2 hoekje ⇒ plekje, lapje (grond), klein stukje3 rubriek4 wig ⇒ spie, keg♦voorbeelden:l'épicier du coin • de kruidenier op de hoekregarder du coin de l'oeil • schielijk kijkenaux quatre coins de … • in alle hoeken en gaten van …jouer aux quatre coins • boompje verwisselen, stuivertje-wisselenconnaître dans les coins • door en door kennenmettre un enfant au coin • een kind in de hoek zetten2 au coin d'un bois • op een eenzaam, verlaten plekjeje ne voudrais pas le rencontrer au coin d'un bois • ik zou hem niet graag in het donker tegenkomenau coin du feu • bij de haardun coin perdu • een klein gatle petit coin • kamer honderdun petit coin tranquille • een rustig plekje5 être frappé, marqué au coin de • gekenmerkt worden door, getuigen vanregard en coin • schuinse bliksourire en coin • bedekt glimlachenm1) hoek, (hoek)punt2) hoekje, plekje3) rubriek4) wig, spie5) stempel6) kenmerk, karakter
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский